voetbaltermen
voetbaltermen
De voetbaltermen zijn:
AANBIEDEN
Je hebt de bal en wilt deze afspelen aan een medespeler. Maar aan wie ? O daar , daar komen twee medespelers in jouw richting gelopen. Ze bieden zich aan. Op die manier maken ze duidelijk dat je de bal naar hen toe kunt spelen zonder dat er gevaar is dat de tegenstander de bal te pakken krijgt.
AANGESCHOTEN HANDS
Term: Onopzettelijke handsbal doordat de bal tegen een hand of arm van een speler wordt geschoten. Niet strafbaar.
AANGESNEDEN VRIJE TRAP
Vrije trap die op maat naar een medespeler wordt geschoten.
AANGEVEN
Voorzet geven, de bal naar een medespeler toespelen.
AANGEVER
Veldspeler die de aanval inzet, een pass geeft en aldus een medespeler de gelegenheid biedt om te scoren. Een echte voetbal term.
AANJAGER
Ook: `dynamo’, `diesel’ of `motor’ van het elftal. Onvermoeibare `libero’, die tussen de voor- en de achterhoede pendelt.
AANKLEVEN
Straffe mandekking; een bepaalde speler van de tegenpartij geen moment vrij laten staan of lopen.
AANNEMEN
Een bal aannemen wil zeggen dat je de bal die een medespeler naar jouw toe schopt , ook werkelijk te pakken krijgt zonder dat een tegenstander tussenbeide komt. Soms krijg je na het aannemen van een bal direct een doelkans ; dan neem je de bal b.v. met links (binnenkant van je linkervoet) aan en schiet je meteen met rechts.
AANSLUITEN
Als een bal vanuit achterhoede* of het middenveld* naar voren getrapt wordt , is er werk aan de winkel voor de spelers in de voorhoede*. Maar het is niet zo dat de achterhoedespelers en middenveldspeler dan bij wijze van spreken even een tukje kunnen gaan doen. Nee , ze moeten aansluiten , naar voren opschuiven , zodat er geen groot gat gaapt tussen de voorhoede en de rest. De voorhoedespelers moeten de bal weer makkelijk terug kunnen spelen. Bovendien kunnen de voorhoedespelers de bal kwijtraken. Als het middenveld of de achterhoede dan niet heeft aangesloten , kan de tegenstander zomaar een heel eind oprukken.
AANSLUITINGSTREFFER
Soms sta je in een wedstrijd twee doelpunten achter ; 2-0 , maar dan scoort je team plotseling , waardoor het verschil in doelcijfers teruggebracht wordt tot 1. zo’n doelpunt wordt de aansluitingstreffer genoemd , je hoeft dan nog maar 1 doelpunt te maken en de stand is weer gelijk.
AANSPEELBAAR
Je moet ervoor zorgen dat je zoveel mogelijk aanspeelbaar bent , dus dat een medespeler de bal naar jou kan spelen. Daartoe moet je vrij staan zoveel techniek hebben en zo sterk zijn dat je zelfs met een tegenstander bij je , de bal toch kunt aannemen
AANSPEELPUNT
Een aanspeelpunt is een medespeler naar wie je de bal kunt spelen zonder het gevaar dat de tegenstander de bal te pakken krijgt.
AANSPELEN
Let op , de bal in de voeten aanspelen. Probeer je medespelers altijd zo goed mogelijk aan te spelen , zodat ze de bal zonder problemen kunnen aannemen*. Je moet dus niet te hard schoppen maar ook niet te zacht , want in dat geval is er het gevaar van een ziekenhuisballetje*. Ook moet je niet te hoog schoppen of de bal achter je medespelers plaatsen.
AANVALLEN
Aanvallen heeft bij voetballen twee betekenissen : 1. naar voren lopen en proberen een doelpunt te maken ; 2. de bal van de tegenstander proberen af te pakken.
AANVALLENDE MIDDENVELDER
Een middenvelder* die als taak heeft vooral de voorhoede* te ondersteunen , is een aanvallende middenvelder.
AANVOERDER
Hij vertegenwoordigt zijn elftal bij de scheidsrechter, is betrokken bij de toss en wisselt onder meer vaantjes uit met de aanvoerder van de tegenpartij. Om hem van de overige spelers te onderscheiden draagt hij een band rond de rechterbovenarm, die afwijkt van de kleur van het shirt.
ACHILLESHIEL
De zwakste speler van de tegenpartij wordt vaak achilleshiel genoemd.
ACHTER DE SPITS SPELEN
Speel je achter de spits , dan ben je een zogenaamde schaduwspits. Je probeert de spits te helpen , maar je kunt ook zelf doelkansen krijgen.
ACHTERHOEDE
De linie van de verdedigers. Ook wel defensie genoemd.
ACHTERHOEDE
De achterhoede speelde ijzersterk. Spelers uit de voorhoede* krijgen vaak meer applaus dan achterhoedespelers. Dat komt natuurlijk omdat voorhoedespelers meestal de doelpunten maken. Toch zijn achterhoedespelers net zo belangrijk als voorhoedespelers. Ze voorkomen immers doelpunten van de tegenstander. Geen enkele ploeg kan goed presteren als de achterhoede zo lek is als een mandje.
ACHTERUITVOETBALLEN
Speelt een ploeg de bal vaak naar achteren in plaats van naar voren , dan zegt men dat er achteruitgevoetbald wordt.
ACHTERUITVOETBALLEN
Het steeds maar weer terugleggen van de bal met risicoloze passjes in plaats van diepteballen te wagen of duels aan te gaan. Zie ook Catenaccio en Resultaatvoetbal.
ACHTERWAARTS PASSEN
Terugleggen
ACHTERZET
Mislukte voorzet die achter het doel verdwijnt.
ACHTSTE FINALE
Als in een reeks van wedstrijden, buiten de gewone competitie om, nog zestien ploegen over zijn, zitten die ploegen in de achtste finales. De winnaars van de achtste finales komen in de kwartfinales. De winnaars van de kwartfinale komen in de halve finale.
AFBRAAKVOETBAL
Defensief speltype waarbij de zwakkere partij het de technisch en tactisch sterkere ploeg onmogelijk tracht te maken om te winnen, domweg door alle ballen voor de voeten weg en uit te trappen.
AFDROGEN
Een tegenstander ruimschoots verslaan.
AFFLUITEN
Dat doet de scheidsrechter, als laatste fluitsignaal, ten teken dat de wedstrijd is afgelopen.
AFMAKEN
afmaken is een doelpunt scoren uit een aanval.
AFMAKER
Een afmaker is iemand die vaak een doelpunt scoort uit een aanval die is opgezet door medespelers.
AFSCHERMEN VAN DE BAL
Als je de bal hebt en je wordt door tegenspelers aangevallen , kun je proberen de bal goed af te schermen. Je moet je dan een beetje breed maken door je armen wat uit te zetten en je kont wat naar achteren te steken. Ook moet je je lichaam wat draaien.
AFSPELEN
Afspelen is een bal naar een medespeler trappen.
AFSTANDSSCHOT
Een ver schot van buiten het strafschopgebied.
AFSTANDSSCHOT
Een afstandsschot is een schot op doel van een behoorlijke afstand.
AFSTOPPEN
Afstoppen is een tegenspeler de doorgang beletten.
AFSTRAFFING
Een afstraffing is een hele grote nederlaag.
AFWERKING
Als trainers / leiders zeggen dat de afwerking in de ploeg niet goed is , vinden ze dat de ploeg wel goede aanvallen opzet , maar dat de spelers daaruit geen doelpunten weten te maken. De ploeg mist dan een afmaker
AFZWAAIER
Een bal die een eind uit de bedoelde richting gaat , is een afzwaaier.
APPELLEREN
Als speler kun je appelleren als je merkt dat een scheidsrechter een overtreding van de tegenstander niet ziet. Je kunt dat doen door je hand op te steken. Je hoopt dan dat de scheidsrechter door jouw appel alsnog fluit.
APPLAUSWISSEL
Wanneer in een ploeg een speler uitblinkt tijdens de wedstrijd, en de ploeg bijna zeker gaat winnen, wordt de speler soms kort voor het einde van de wedstrijd gewisseld. Het publiek geeft de speler bij het verlaten van het veld een groot applaus.
ARBITER
Een ver schot van buiten het strafschopgebied.
ARBITER
Een ander woord voor scheidsrechter.
ASSIST
Een goede pass of voorzet geven waaruit een medespeler scoort.
ASSIST
Als je niet zelf scoort maar een medespeler in staat stelt te scoren door de bal goed aan te spelen , heb je een assist gegeven. Het woord kun je zien als een verkorting van assisteren , ondersteunen. Sommige spelers scoren zelf weinig , maar blinken wel uit in het geven van assists.
ASSISTENT-SCHEIDSRECHTER
De persoon langs de kant met vlag die op buitenspel, ingooien en overtredingen let. Vroeger grensrechter genoemd.
BALCONTROLE
De baas zijn over de bal, omdat je de juiste techniek bezit.
BALTEMPO
De snelheid waarmee er overgespeeld en door spelers bewogen wordt.
BASISSPELER
Een speler die vanaf de eerste minuut mag starten en dus in de basisopstelling staat.
BLESSURETIJD
De extra tijd die een scheidsrechter na 90 minuten rekent om de tijd die verloren is gegaan door blessuregevallen en wissels goed te maken.
BRANCO-TRAP
Een Branco-trap is een trap tegen de bal, meestal bij een vrije trap, waarbij de speler de bal na een korte uithaal met het omhooglopende gedeelte van de voet kort maar krachtig het ventielgedeelte van de bal raakt. Als het goed is maakt de bal onderweg een plotselinge boog waardoor de verdedigers en de doelman verrast worden. De trap is vernoemd naar de Braziliaanse voetballer Branco die er zijn handelsmerk van maakte.
BUITENSPEL
Je kunt alleen buitenspel staan op de aanvalshelft. Wanneer? Als je bal krijgt aangespeeld op het moment dat er tussen jou en de laatste verdediger (meestal de keeper) geen andere verdediger meer staat. Sta je op moment van spelen op één lijn met de voorlaatste verdediger, dan is het geen buitenspel.
BUITENSPEL
Geenenkele vrouw die het ooit zal begrijpen en toch is het niet zo moeilijk. Je staat buitenspel als je op de helft van de tegenspeler bent en de bal van een medespeler krijgt op het moment dat er tussen jou en de doelverdediger van de tegenpartij geen andere tegenspeler meer staat. Sta je op het moment dat de bal gespeeld wordt, precies op de lijn, dus precies gelijk met de laatste verdediger, dan sta je niet buitenspel.
CIRKELPRESSIE
In een halve cirkel rond het doel overspelen en loeren op een goed afstandsschot.
CORNER
De Engelse term voor hoekschop. Veel woorden uit de Engelse taal worden gebruikt in het voetbal. Denk bijvoorbeeld ook aan penalty, goal, keeper, captain en hands.
COUNTER
Razendsnelle tegenaanval van de ploeg die aan het verdedigen was. Door snel om te schakelen van verdediging naar aanval is deze aanval meteen gevaarlijk, omdat er veel ruimte ligt.
COUNTER
Plotselinge aanval of uitval van een verder vooral verdedigende ploeg. Een paar spelers snellen naar voren in een poging een doelpunt te maken.
CROSSPASS
Lange, diagonale (schuine) bal waarmee het spel snel over de breedte van het veld wordt verplaatst.
DEFENSIE
De linie van de verdedigers. Ook wel achterhoede genoemd.
DEGRADEREN
Dit gebeurt als het voetbalteam een klasse lager gaat spelen, het tegenovergestelde van promoveren.
DEKKEN
Je directe tegenstander fel verdedigen.
DERBY
Een wedstrijd tussen twee rivalen uit dezelfde stad (stadsderby) of regio (streekderby).
DOORDEKKEN
Als de tegenstander de bal heeft en een temagenoot besluit om druk op de bal te zetten dat zijn medespelers dan bij de tegenstanders gaan staan zodat de tegnstander de bal niet kan afspelen. Bijvoorbeeld, de keeper van de tegenstander heeft de bal aan de voet, de spits besluit de keeper aan te vallen. Nu staat de verdediger van de tegenstander vrij. Het is dan de bedoeling dat de centrale middenvelder (jouw teamgenoot) bij de centrale verdediger (van de tegenstander) gaat staan zodat de keeper van de tegenstander gedwongen wordt de bal ver weg te schieten in plaats van rustig naar de centrale verdediger te spelen.
DRIBBELEN
Met de bal aan de voet over het veld rennen.
EEN-TWEETJE
Een combinatie met een medespeler. Je speelt de bal naar hem, loop door en krijgt hem vervolgens weer terug.
FIFA
Belangrijkste internationale voetbalorganisatie, opgericht in 1904. Fifa staat voor Federation Internationale de Football Association. De Fifa bepaalt ondermeer de spelregels van het voetbal.
GOAL
Engelse woord voor doelpunt.
HAKBAL
De bal met de achterkant van je voet (hak) raken.
HANDS
De bal met de hand raken. Hands is een Engelse term.
HATTRICK
In een wedstrijd drie doelpunten maken. De perfecte hattrick is in de helft drie doelpunten achter elkaar maken, dus zonder dat iemand anders tussendoor scoort.
INWORP
Ook wel ingooi genoemd. Zodra de bal over de zijlijn is gespeeld, mag je hem met je handen weer in het veld brengen. Dat gebeurt met de bal boven het hoofd.
KAATSEN
Dit wordt meestal gedaan door een spits. Die krijgt de bal over de grond aangespeeld, vaak met een verdediger in zijn rug, en laat de bal zo van zijn schoen stuiten (kaatsen) dat die in één keer bij een teamgenoot terecht komt. De bal wordt dus niet eerst gestopt.
KANS
Een goede mogelijkheid om te kunnen scoren.
KEEPER
Het Engelse woord voor doelman. Deze wordt ook wel sluitpost genoemd.
KNIJPEN
Een speciale vorm van rugdekking geven. Bijvoorbeeld: als de bal aan de linkerkant is moet de rechterverdediger vanaf de zijkant naar binnen komen (knijpen). Hiermee maak je de speelruimte voor de tegenstander zo klein mogelijk.
KOPPEN
De bal met het hoofd raken.
KRUISING
Het punt van het doel waar de paal en de lat samenkomen.
LOBJE
De bal met een boog over iemand heen schieten.
MENTALITEIT
De manier waarop je met voetbal bezig bent. Een mentaal goede speler gaat altijd voorop in de strijd en werkt hard.
MUUR
Spelers die bij een vrije trap van de aanvallende partij op een rijtje gaan staan en zo een Muur vormen. Daarmee proberen zij te voorkomen dat de bal in 1 keer op doel wordt geschoten.
OPBOUW
Vanuit de verdediging een aanval via allerlei spelers opzetten.
OVERTREDING
Je tegenstander afstoppen op een wijze die volgens de regels niet mag. Zoals onderuit schoppen, vasthouden, duwen enzovoort.
PASS
De bal naar een teamgenoot overspelen.
PENALTY
Engelse term voor strafschop.
POORTEN
Iemand door de benen spelen. In straatvoetbal wordt dit panna genoemd.
POSITIE
De plaats waar je in het veld staat.
PRESSIE
Druk zetten op de bal of op de tegenstander. Door op te jagen hoop je snel de bal te veroveren.
PROMOVEREN
In een hogere klasse gaan spelen.
PUBLIEKSWISSEL
Wanneer een speler tijdens de wedstrijd heel erg uitblinkt en zijn ploeg gaat bijna zeker winnen, wordt hij soms kort voor het einde van de wedstrijd gewisseld. Het publiek geeft de speler bij het verlaten van het veld een groot applaus. De publiekswissel wordt daarom ook wel een applauswissel genoemd.
PUNTERTJE
De bal met de punt van je schoen raken. Normaal gesproken schiet je met je wreef, maar soms is de bal iets te ver weg en kun je hem alleen via een puntertje raken.
RONDOOTJE
Een positiespelletje waarbij je de bal maar 1 keer mag raken. Het merendeel van de spelers staat in een grote kring. Een of twee spelers bevinden zich daarin en proberen de bal af te pakken.
RUST
De pauze tussen twee helften.
SCHIJNBEWEGING
Net doen alsof je een bepaalde beweging gaat doen. Het doel is dat je tegenstander daar intrapt, zodat je juist de andere kant op kunt dribbelen.
SCHWALBE
Net doen alsof er een overtreding op je is gemaakt, zodat je een vrije trap of penalty versiert. Duitse term. Deze actie wordt als zeer onsportief gezien en door scheidsrechters bestraft met een gele kaart.
SLIDING
De bal afpakken door over het gras te glijden.
SPITS
De aanvaller die het dichtst bij het doel staat opgesteld en vaak de meeste goals maakt.
STIFTBALLETJE
De bal aan de onderkant raken zodat hij met een boog over de keeper in het doel verdwijnt.
STRAFSCHOP
Een speler mag vanaf 11 meter een directe vrije bal nemen, zonder dat er een verdediger tussen staat. De strafschop wordt toegekend als de verdedigende partij binnen het zestienmetergebied een overtreding maakt.
TACKLE
Harde verdedigende actie op de bal. Hiermee wordt de aanvaller correct geblokt. Is de verdediger te laat, dan raakt hij vaak de benen van de aanvaller; een overtreding dus.
TACTIEK
Speelwijze/strijdplan om te zorgen dat je gaat winnen.
TECHNIEK
Allerlei vaardigheden die nodig zijn om te kunnen voetballen. Hoe schiet je de bal, hoe stop je hem, hoe moet je passen of koppen.
VERLENGING
Extra tijd als de stand na 90 minuten gelijk is en er moet een winnaar uit de wedstrijd komen.
VOLLEY
De bal in 1 keer uit de lucht schieten. Hij raakt dus eerst niet de grond.
VOORHOEDE
De voorste linie, de aanvallers dus.
VOORSTOPPER
De verdediger die tegenover de spits van de tegenpartij staat. Vaak is de voorstopper lang en een goede kopper, hetgeen voordeel oplevert bij hoge voorzetten en hoekschoppen. Hierdoor kan hij of zij de spits het scoren bemoeilijken. Het is voor een voorstopper cruciaal tijdens de gehele wedstrijd geconcentreerd te blijven om de voor zijn of haar team gevaarlijkste speler – de spits van de tegenpartij – elke kans op scoren te beletten.
VOORZET
Een trap waarmee je de bal voor het doel brengt, zodat een teamgenoot kan scoren.
WARMING-UP
Voor de wedstrijd rustig hardlopen en de spieren rekken. Dit doen spelers om blessures te voorkomen.
WISSELSPELER
Reservespeler die niet in het basisopstelling begint, maar eerst op de bank plaatsneemt.